OCS wordt gekenmerkt door terugkerende, opdringerige gedachten (obsessies) en herhalende handelingen (dwang). Voor iemand die hiermee worstelt, voelt het vaak alsof er maar één manier is om de angst of spanning te verlichten: toegeven. De vraag is nu: helpt dat wel?
Waarom toegeven niet helpt bij OCS
Wanneer een dwanggedachte opkomt, bijvoorbeeld “Misschien staat de deur nog open en gebeurt er iets ergs”, neemt de spanning toe. Door de deur opnieuw te controleren, zakt die spanning even weg. Het toegeven aan een dwanghandeling voelt vaak als de enige manier om angst, walging of onzekerheid draaglijk te maken. Het geeft:
- Korte verlichting: de spanning neemt even af.
- Een gevoel van controle: het idee dat je iets hebt gedaan om gevaar te voorkomen.
- Een tijdelijke geruststelling: de gedachte: “Nu is het écht goed.”
Maar dit is schijnzekerheid. Het brein krijgt de boodschap dat gevaar alleen te vermijden is door te controleren, wassen of tellen. Het brein leert dan: “Controle helpt, dit moet ik de volgende keer weer doen.” Elke keer dat je toegeeft, bevestig je het idee dat gevaar alleen te vermijden is door dwanghandelingen uit te voeren. Zo blijft de stoornis sterker worden.
Het probleem is dat de geruststelling maar heel kort duurt. Binnen de kortste keren duikt dezelfde twijfel weer op, vaak nóg sterker. Zo ontstaat een vicieuze cirkel waarin de obsessie en de dwang elkaar blijven voeden. Je zou het kunnen vergelijken met dorst lessen door een slok zeewater te nemen. Op het moment zelf voelt het alsof je iets oplost, maar uiteindelijk wordt de dorst alleen maar erger.
Hoe je jezelf kunt helpen zonder toe te geven
Herstel draait dus om het doorbreken van deze cyclus. Dat betekent leren om niet toe te geven aan de dwang, hoe moeilijk dat ook voelt.
Stel de dwanghandeling uit
Stel het controleren steeds langer uit en merk hoe de spanning uiteindelijk iets afneemt. Start met 30 seconden uitstellen en bouw zo op naar minuten, een kwartier, enzovoort. Niet toegeven betekent niet dat de spanning direct verdwijnt. Integendeel: in het begin voelt het vaak alsof de angst alleen maar sterker wordt. Maar na verloop van tijd zakt de spanning vanzelf, zonder dat er gecontroleerd, gewassen of geteld hoeft te worden. Hoe vaker dit gebeurt, hoe meer het brein leert dat dwang niet nodig is om veilig te zijn.
Schrijf je gedachten op
Schrijf je “wat-als”-gedachte op in plaats van toe te geven aan de drang. Stel, je merkt dat je vastloopt in een gedachte zoals: “Wat als ik de oven niet heb uitgezet en het huis afbrandt?” In plaats van direct terug te rennen om te controleren, kun je het volgende proberen:
- Schrijf de gedachte op. Noteer letterlijk: “Wat als ik de oven niet heb uitgezet en het huis afbrandt?”
- Onderzoek de keten. Vul aan: “Dan gebeurt er dit… en daarna dat…” totdat je merkt hoe ver je rampscenario gaat. Vaak zie je dan hoe overdreven of onrealistisch de gedachte eigenlijk is.
- Kijk naar de feiten. Vraag jezelf: “Hoe groot is de kans echt dat dit gebeurt? Wat heb ik al gedaan waardoor de kans klein is?”
- Herinner jezelf eraan dat het een gedachte is, geen feit. Een gedachte kan angst oproepen, maar dat betekent niet dat het waar is.
- Laat de spanning er even zijn. Merk op dat de angst na verloop van tijd vanzelf wat zakt, zonder dat je de oven opnieuw hoeft te checken.
Door dit vaker te oefenen, leer je dat gedachten komen en gaan, en dat je ze niet hoeft te beantwoorden met dwang.
Bespreek het met je behandelaar
Bespreek je scenario’s met een behandelaar. Deze scenario’s voelen vaak levensecht. Het kan lijken alsof er een groot gevaar dreigt, terwijl buitenstaanders het overdreven of onlogisch vinden. Dat verschil kan heel eenzaam maken. Juist daarom is het waardevol om je wat-als-gedachten en rampscenario’s met een behandelaar te bespreken. Samen kun je onderzoeken hoe de gedachte in je hoofd ontstaat, hoe het scenario zich steeds verder uitbouwt, en waarom het zo overtuigend voelt.
Een behandelaar kan je helpen om:
- Patronen zichtbaar te maken. Vaak zie je zelf niet hoe vaak dezelfde gedachte terugkomt in verschillende vormen.
- De kans realistisch in te schatten. In plaats van 0% of 100%, leer je zien dat er een grijs gebied is: de kans is meestal heel klein.
- Gedachten te herformuleren. Je leert onderscheid maken tussen “dit is mogelijk” en “dit is waarschijnlijk”.
- Je overtuigingen te bevragen. Bijvoorbeeld: “Als ik een fout maak, gaat alles mis” wordt onderzocht op bewijs, zodat je ziet dat de gevolgen minder rampzalig zijn dan je denkt.
Door scenario’s samen te ontrafelen, verliezen ze hun kracht. Ze veranderen van keiharde “waarheden” in gedachten die je kunt bekijken, bevragen en uiteindelijk loslaten.
Wat helpt nog meer?
Exposure en responspreventie (ERP) is de meest onderzochte therapievorm. Hierbij stelt iemand zich bloot aan de angstige situatie zonder de dwang uit te voeren, zodat het brein leert dat de gevreesde ramp uitblijft. rTMS richt zich op het herstellen van de balans in hersengebieden die overactief zijn bij dwangklachten. Dit kan de intensiteit van de drang verminderen waardoor je makkelijker de cyclus kunt doorbreken. OCS voelt vaak als een oneindige strijd, maar herstel is mogelijk. Met begrip, geduld en de juiste behandeling kun je de cirkel doorbreken. Je leert dat je gedachten niet de baas zijn, en dat veiligheid en zekerheid niet afhangen van eindeloos controleren.